Met de serie INtraverts zoekt Bruggeling naar nieuwe vormen van symboliek gebruikmakend van zowel haar traditionele als hedendaagse stijlkenmerken. Er vindt in de werken een ontmoeting plaats van een diep, gevoelige innerlijke belevingswereld met een ruwe, harde en confronterende realiteit.

De architectonische elementen die veelal een samensmelting zijn van hoekige, scherpe en ook verzachtende ronde vormen nemen de kijker mee in het zoeken naar houvast en tegelijk een onthechting met de zichtbare en tastbare realiteit.

De weergegeven elementen versmelten met de voor en achtergrond en worden opgenomen in het licht of naar de achtergrond verdrongen door de duisternis. Een spel van licht en donker, verademing en benauwing, vindt plaats in een intuïtief ontworpen landschap. Bruggeling brengt middels frisse, felle kleuren, textuur en licht een verzachting terug op het oppervlak van de objecten die ervoor zorgen dat de afgebeelde elementen een bepaalde sereniteit en tactiliteit ontvangen.

Ze dringen zich door dit contrast als het ware bijna op aan de kijker en verlangen verlost te worden uit hun geconstrueerde gevangenschap. In deze dualiteit vindt er volgens Bruggeling een moment van ontzag en contemplatie plaats; een verademing waarin dreiging en schoonheid naast elkaar kunnen, mogen en moeten bestaan. Een spiegel voor het verlangen dat zich diep in het binnenste van de mens afspeelt. Het verwonderende en toch ook beperkte en tijdelijke ‘zijn’ van de mens.

Met INtraverts vertaald Bruggeling de zeer subtiele, interne dialoog van de zinnen en de geestelijke materie naar concretere vormen waarin zij kunnen ‘rusten en schouwen’. De zichtbare fragmenten zijn als het ware ‘incarnaties van verlangen’.

Het kleurenpalet beperkt zich binnen de context van materialiteit vooral tot tinten die lijken te verwijzen naar steen, koper, brons, goud, metaal, staal en andere materie van een concrete realiteit. Koude en toch veelal kostbare elementen of grondstoffen waardoor de kijker het zichtbare als het ware noodgedwongen dient te plaatsen in de huidige context van menselijk bestaan.

De objecten zijn veelal voorzien van een grote mate van verval en erosie. Bruggeling lijkt de kijker te willen meenemen in een zoektocht naar schoonheid die terug gaat naar een tijd die is geweest, een romantiek die niet concreet lijkt te kunnen worden geplaatst in ruimte of tijd. De zichtbare materie wordt als een contradictie voor zichzelf; ze zoekt naar een plaatsing in tijd en ruimte die ongedefinieerd lijkt te zijn. In zekere zin een melancholisch en tevens dystopische gewaarwording.

Voor Bruggeling is het belangrijk de schoonheid van deze dualiteit in zo’n mate af te beelden dat zij niet ‘overdadig’ wordt voor haarzelf en noodzakelijke grenzen van het oppervlak en de ruimtelijkheid beperkt tot datgene wat valt binnen het interpretatie-kader dat een vorm, object of symbool dient uit te beelden. Al het overbodige aan haar vorm kan, mag en moet verdwijnen in de voor of achtergrond. Hier ontleend zich het veelal terugkomende rauwe en brutalistische karakter van de objecten. Ze worden ontkleed van hun overbodige structuur en neergezet in hun ‘onzekere en instabiele schoonheid’.

De desoriëntatie en vervreemding, waardoor tevens een dieptewerking ontstaat komt ook terug in de manier waarop Bruggeling de ’toets’ van texturen en oppervlaken benaderd. Kleurvlakken worden over elkaar heen gesmeerd op daarvoor uitgekozen plekken of worden abrupt afgebroken en met scherpere randen, lijnen of kleurenspel weer benadrukt.

Ruben Bruggeling